Wat zij tonen liegt niet
We fietsen naar een buitenmarkt in het noorden van de stad. Bij aankomst is er alleen een kaal terrein, niemand te bekennen. Blijkbaar gaan data nog niet zo lekker in mijn hoofd, dat nog loom en leeg is van een lange zomer.
Mijn vriend, koning in spontane doorfiets-ideeën, loodst ons naar het NDSM-terrein, waar circus is. Ik verwacht een tent, maar alles is buiten. Een late middagzon verlicht alles op z'n mooist. Het eind van de zomer is nabij, de herfst ligt op de loer en wacht nog heel even. Nog een paar momenten ligt alles open. Op dit terrein zijn geen deuren, kaartjesknippers, balies; je kan er zwerven en terloops iets meepikken.
Een man met Frans accent – ja dan ben ik al ingepakt – duwt mij en een paar anderen een papieren bekertje in de hand; in die van mij zit confetti, er zijn er ook met rijst. Ineens zullen we onderdeel zijn van wat er gaat gebeuren; hij geeft ons beelden van een scène, de timing van de tekst die onze cue zal zijn. Een paar momenten later barst een eclectisch spektakel los van een wilde bunch performers. Zij zullen telkens van gedaante veranderen: zwierend aan de trapeze, musicerend, vertellend, clownesk, als kindervriend en dan weer duivels. Wij staan op, joelen, zingen mee, vangen iemand op, bestrooien met confetti, slaan op een rode knop, beloven plechtig niet achterom te kijken, volgen de dynamiek van de duizelingwekkend hoge trapezes en kranen maar amper.
En dan: een jongetje van een paar jaar oud wordt aangewezen. Iemand pakt zijn polsen vast vanuit de hoogte, hij knikt stilletjes, zijn ogen groot. Hij wordt meegevoerd aan de armen van een trapezevrouw met wilde haren, hoog, hoger - iedereen houdt de adem in. We buigen naar achter, kijken omhoog, een zee van mensen; daarboven zijn kleine lijfje, wapperende haren, bungelende voetjes, om zijn polsen de sterke handen van de vrouw. En ik huil van binnen, dan van buiten. Deze kleurrijke zielen doen alles kantelen; dat deze wereld even een cocon mag zijn van deze scheppers, waarin wij herinnerd worden aan dat wat werkelijke rijkdom is. Dat er even niets anders hoeft te bestaan dan een jongetje dat hoog opgetild wordt, hoger, dan overgenomen door andere handen, naar andere trapezes, hoger de lucht in, vol vervoering gedragen door velen, geborgen in de ogen van ons allemaal.
Ik proef van andere levens, van wilde levens. Van durven springen en altijd op reis zijn. Van overal kunnen neerstrijken, koffers openen bomvol kleur, jezelf binnenstebuiten keren, telkens een tandje dynamischer, mensen voeden met pure lef. Ik voel geestdrift, opwinding, de zin van deze duikelaars, trapezeartiesten, zangers, trompettisten, acrobaten.
Wat zij laten zien liegt niet en is een ware ode aan het leven zelf. Want alleen met een vol ‘ja’ grjip je de trapeze. Eén moment van twijfel en het is mis.
Daar, begin september, kijk ik een nieuw seizoen in. De kalmte van de zomer nog in mijn lijf, de rush van de herfst al voelbaar. In die openheid doe ik een belofte aan mijzelf. Ik zal alles wat ik doe, ieder project en iedere samenwerking, door mijn handen laten gaan. Ik zal van me afstropen waar twijfel is; tot ik overblijf met alles waar ik vol ‘ja’ tegen zeg. De grijns die bij dat besluit opkomt spreekt boekdelen. Soms mag het zo simpel zijn.
salut,
Anne